Gods licht in het concentratiekamp

Met toestemming gedeeld uit het boek Zwerfster voor God (Corrie ten Boom)

Gods licht in het concentratiekamp

In ‘Van vroeger voor nu’ delen we oude verhalen die ons vandaag nog kunnen raken. Deze keer twee korte verhalen van Corrie ten Boom. In haar boek uit 1976 schrijft ze hoe ze met haar nichtje Dot in een kerk speelde en hoe God daarbij was. Jaren later verbleef ze met haar zus Betsie in een concentratiekamp. Sprak God ook daar met haar?

 

1899: 'Toen we er weer eens op een middag speelden, werd het wat later dan gewoonlijk. Voor we het wisten, hadden schaduwen in de kerk alles donker gemaakt. Ik keek om me heen. Door de prachtige gebrandschilderde ramen zag ik het lantaarnlicht naar binnen vallen. Alleen de omtrekken van de gotische pilaren waren te zien.

 

‘Ga mee naar huis,’ fluisterde Dot. ‘Ik ben bang.’ Ik was niet bang. Ik liep naar de deur van de woning waar oom Arnold (de vader van Dot) woonde. Ik voelde een Aanwezigheid, Die me troostte, een diepe vrede in mijn hart. Zelfs in het donker, in de vochtige stoflucht van het grote gebouw, wist ik dat het ‘Licht der wereld’ bij mij was. Bereidde de Heer me voor op een periode in de toekomst, waarin ik er zeker van zou moeten zijn dat Zijn Licht alle duisternis overwint?'

 

1944: 'Betsie en ik liepen naar de binnenplaats van het concentratiekamp, waar het appél werd gehouden. Het was vroeg: de ochtend was nog niet eens aangebroken. Het hoofd van onze barak was zo wreed, dat ze ons een vol uur te vroeg de ijzige kou in stuurde. 

 

Betsies hand lag in de mijne. We liepen langs een andere weg naar de binnenplaats dan de rest van onze barakgenoten. We waren met z’n drieën, want we wandelden met de Heer en spraken met Hem. Eerst zei Betsie iets. En dan sprak de Heer. Hoe? Ik weet het niet. Maar we verstonden Hem allebei. Het was diezelfde Aanwezigheid, die ik jaren daarvoor in de oude kerk had gevoeld. Hij was erbij en troostte ons.

 

Het enige licht dat we zagen, was dat van heldere ochtendsterren. De koude winterlucht was helder. Vaag konden we de contouren onderscheiden van de barak, het crematorium, de gaskamer en de torens waar de wachten met hun machinegeweren stonden.’

 

‘Een stukje van de hemel, vind je niet?’ had Betsie gezegd. ‘Heer, dit is nog maar een klein voorproefje. Op een dag zullen we U Zelf zien, maar dank U dat U ons nu de vreugde schenkt met U te mogen wandelen en met U te mogen spreken. Een stukje hemel midden in de hel. Licht temidden van het duister.'